Eerste preek in de reeks stiltediensten in de zomer van 2017 rond de eerste hoofdstukken van Genesis
• Voorganger: ds Christien Crouwel
• Datum: 16 juli 2017 •
Inleiding •
Op verzoek van enkele onder u, hebben we de komende twee weken weer twee stiltediensten. Diensten met, zoals het woord al aangeeft, ruimte voor stilte en reflectie.
We gaan ons daarbij buigen over de eerste twee hoofdstukken van Genesis. Vandaag hoofdstuk 1, volgende week hoofdstuk 2.
Daar wilde ik al een tijd geleden weer eens aandacht aan besteden, maar het verschijnen van het nieuwe boek van Gijsbert van den Brink gaf de doorslag. Van den Brink is orthodox-gereformeerd theoloog en hoogleraar aan de VU. Zijn boek draagt de titel ‘En de aarde bracht voort’, en is een werk over christelijk geloof en evolutie. In dit boek zoekt Van den Brink naar mogelijkheden om orthodox-christelijke theologie en de evolutietheorie samen te denken.
Dat is op zijn minst opmerkelijk, want serieus nadenken over de evolutie, was tot voor kort in orthodoxe kringen ondenkbaar. Christen zijn en geloven in de evolutie-theorie sloten elkaar uit en in grote delen van de wereld nog steeds. Geeft de bijbel, als betrouwbaar Woord van God leest, niet precies aan hoe de aarde is ontstaan?
En is het niet het ultieme schrikbeeld voor vele christenen dat we zouden afstammen van apen?
Van den Brink laat zijn historiserende lezing van Genesis dus nu los. Genesis is geen theoretische verhandeling over het ontstaan van de wereld.
Heel nieuw en spannend lijkt dit allemaal voor u en mij niet te zijn, ook al zijn sommigen onder u wel met dit geloof opgegroeid. Het is voor velen al lang gemeengoed dat Genesis heel anders gelezen dient te worden.
Maar toch zijn er nog een paar zeer hardnekkige misverstanden over Genesis, waar ik het vandaag met u over wil hebben en waar ook liberaal theoloog. Ad van Nieuwpoort vorige week in Trouw aan refereert. Die misverstanden hebben te maken met het verschil tussen ‘schepping’ en ‘natuur’. Daarover straks meer.
Voorafgaande aan de lezing
We gaan het eerste hoofdstuk, en een stukje van het tweede, van Genesis lezen, met behulp van de Naardense Bijbelvertaling, van Pieter Oussoren. Een bijzonder knappe vertaling, die heel dicht bij het Hebreeuwse idioom blijft. Eigenlijk de pendant van de Bijbel in Gewone Taal, die we hier ook wel eens gebruiken, en die juist aanleunt tegen het alledaagse Nederlands.
Het is ook een heel poëtische vertaling, die je ook als zodanig moet ondergaan.
Veel ga ik er verder niet over zeggen, maar let even op de eerste woorden en de tegenwoordige tijd: ‘Sinds het begin is God schepper…’
In het Hebreeuws: ‘Bereshiet bara elohim’….
De oude rabbijnen vertelden al dat de allereerste letter van het boek Genesis begint met de letter beth, onze letter b en dat die ene letter al de hele opzet van de schepping weergeeft. De schepping is bedoeld als huis voor mensen, – Beth betekent ook huis – om grond onder hun voeten te hebben, een dak boven hun hoofd, een steun in de rug. Maar niet aan alle kanten gesloten…
Overweging
Als de evolutietheorie waar is, hoe moeten we het bijbelse scheppingsverhaal dàn lezen? Hoe verhoudt lijden en sterven in al die miljoenen jaren zich tot Gods goedheid? Dat zijn de vragen waar Gijsbert van den Brink zich voor gesteld weet, nu hij, in navolging van Andries Knelvel zijn ‘coming out’ heeft, als bevindelijk gelovige die zich bekent tot het neo-darwinisme.
Die vragen zijn terecht, maar hangen ten dele ook samen met het misverstand dat wat bijbels geproken ‘schepping is, samenvalt met wat wij ‘natuur’ noemen. Zoals Ad van Nieuwpoort vorige week in Trouw schreef: “Wie ‘schepping’ zegt als hij ‘natuur’ bedoelt, stelt (ten onrechte) de schepper gelijk aan de wetten van de natuur.”
Laten we daar eens over doordenken.
In ons alledaagse taalgebruik is het woord ‘schepping’ ongeveer hetzelfde als ‘natuur’. Schepping is dan de christelijke variant, en natuur de seculiere.
‘Ik kan zo genieten van een wandeling in de bergen’ zegt de één. ‘Ik hou enorm van de natuur.’ ‘Ja’, beaamt zijn christelijke buurman. ‘Is de schepping niet prachtig?’
Maar wat is die natuur nou eigenlijk? Als begrip is het nog tamelijk gelaagd…
1) Bloemetjes, bijtjes en de orde der dingen
De eerste laag is niet zo moeilijk: alles wat we om ons heen zien en niet door mensen gemaakt is: Bomen, bloemen, bergen, de wolken, zon en maan – het bergbeekje en de steenbok, de klaproos en de oorwurm, kikkerdril en eekhoorntjesbrood en als we door de microscoop kijken: bacteriën en rode bloedlichaampjes.
Daar kunnen we, als we willen, onze soft-focuslens op zetten en dan zien we de natuur, of ‘schepping’, zoals de meesten van ons die graag zien: een bloedrode ondergaande zon, een onweer met felle bliksemschichten, de grenzeloos boeiende geometrische patronen in planten, mineralen, sneeuwvlokjes. Vaak in bepaalde verhoudingen, zoals Fibonacci ontdekte, en waarvan we een voorbeeldje voorop de orde van dienst zien. Maar ook dat uit een beukenootje weer een beukeboom groeit, en geen kastanjeboom.
Dat allemaal is ‘natuur’ op het eerste gezicht. Daar kunnen we ons overweldigd door voelen, gevuld door grenzeloos ontzag.
[ “Awe”, zeggen de Engelsen, als ze ‘ontzag’ bedoelen. In goed Nederlands klinkt dat hetzelfde: “ohhhh”]
In één moeite associëren we door en komen dan uit bij een ander aspect van dat begrip natuur: de wetmatigheden die wij daarin kunnen ontdekken, de zogenaamde ‘natuurwetten’. Dat de planeten een vaste baan beschrijven, dat een hamer op je tenen terecht komt als je hem laat vallen en niet tegen je neus vliegt, dat water damp wordt, als je het maar genoeg verwarmt…
2) De andere kant van de natuur
Maar zijn we eerlijk en kijken we verder dan ontdekken we dat niet alles wat tot die natuur behoort zo mooi of prettig is: Een regenbui is niet fijn als je net naar huis fietst, een neus vol snot door een fikse verkoudheid ook niet. Of dramatischer: woekerende cellen in je lichaam, muggen die malaria verspreiden, tsunami’s, aardbevingen, aids… Dat behoort ook allemaal tot het domein van ‘de natuur’. En daar
zitten we behoorlijk mee in ons maag.
Want als dat allemaal ook bij de natuur hoort en we deze natuur ‘schepping’ noemen, meer nog: ‘Gods schepping’ hoe kunnen we dan nog spreken van een ‘goede’ schepping?
Wat is er in godsnaam goed aan een herinneringen uitwissende ziekte als alzheimer, aan een vernietigende orkaan, aan een watersnoodramp? Om maar niet te spreken van alle ellende die we niet direct aan de schepping zelf toeschrijven, maar aan de aard van één van haar exponenten: de mens, met zijn oorlogen, uitbuiting, vernietigingsdrang…
Hoe kunnen we dit rijmen met wat we dachten te lezen in de bijbel? Hoe kunnen we hier nog wijs uit worden, als mensen die zoeken naar zin en naar samenhang? Wat moeten we, als schepping en natuur samenvallen, beginnen met het adagium dat God, toen hij hemel en aarde schiep, zei dat het ‘goed’ was?
Ga tot de mieren (Willem Hessels)
Over het bospad heengebogen, zagen
wij mieren wriemelen door het naaldenzand.
Een had zijn kaken in een vlieg geslagen,
een ander maakte een weke rups van kant.
Heldere lucht scheen door de eikeblaren
en tussen het gras schemerde ereprijs.
De schepping is vol donkere gevaren;
maar door de mieren werden wij niet wijs.
3) Wijs worden door de natuur?
Terug naar de definitie. Wat zeggen we dan als we ‘schepping’ zeggen? Als we Genesis goed verstaan in ieder geval dit: de schepping valt niet naadloos samen met de natuur, zoals we die zonet in een notendop beschreven. En God valt al helemaal niet samen met de natuur.
Wat overigens niet wil zeggen dat de natuur niet kan verwijzen naar de grandeur van de Eeuwige. ‘Mij spreekt de blomme een tale / mij is het kruid beleefd / mij groet het altemaele / wat God geschaapen heeft’. (Guido Gezelle).
Maar als we menen dat we door de natuur ‘wijs’ kunnen worden, dat we daarmee zouden kunnen weten hoe God ons bedoeld heeft, of anders gezegd: wat God zou willen, dan zitten we op een verkeerd spoor.
Dan kom je terecht bij natuurlijke theologie, waarbij de natuur de norm wordt. De maat waaraan je alles kunt meten, de maat die God zo gewild zou hebben. De natuur waaruit we de ‘inzettingen Gods’ kunnen aflezen, zoals dat heette (en in veel orthodox-bevindelijke kringen nog steeds heet).
Om wat voorbeelden te noemen:
– Is het in de natuur zo dat mannen doorgaans groter, sterker en zwaarder zijn dan vrouwen, dan is het Gods bedoeling dat de man geroepen is om leiding te geven aan gezin, kerk en staat.
– Als in de natuur mannen en vrouwen samen kinderen kunnen krijgen, dan moet in onze kerkorde komen te staan dat het huwelijk tussen man en vrouw een inzetting Gods is.
– Omdat grote visjes nu eenmaal kleine visjes eten, wil God dat rijken rijker worden en armen armer. Want kijk maar: zo is het toch in de natuur? Alles wat tegen die natuur indruist, is dan vanzelf ’tegennatuurlijk’, dus tegen Gods inzetting, dus zondig. Homo’s voorop.
4) Wat dan wel?
Nee, Genesis, is geen biologieboek, al komen er dieren en planten in voor. Genesis is geen natuurkundeboek, al gaat het om licht. Genesis is geen college astronomie, al komt de zon erin voor, de maan en de sterren…
“Genesis, het boek over het begin, kijkt niet naar het ‘hoe en wat’ van het bestaande, maar kijkt voorbij de grenzen van het bestaande. Kijkt voorbij het bestaan en kijkt daar waar niets bestaat, tuurt zogezegd in het niets. In het grote, grondeloze, zwarte, duistere Niets.
En in dat eindeloze niets is dan toch iets te zien.
“Genesis is nooit geschreven om te verklaren hoe we bestaan, maar om ons te verwonderen over het feit dat we bestaan. Om te vieren dat we bestaan.”
(Ds. Arnold Renkema)
God, zo vertelt Genesis ons van begin af aan, is van begin af aan tegen dat niets. Hij wil ruimte maken voor iets anders. Hij schept iets nieuws. “Het is al begonnen, zie je het niet?”
Hij spreekt het woord licht en het is licht. Omdat als God spreekt hij tegelijkertijd doet, schept, maakt, verlangt, wil…
Het Hebreeuwse woord dabar betekent ‘woord’. Maar het betekent evengoed ‘daad’. Woord en daad, spreken en doen,vallen dus samen in het Hebreeuws. Als God iets zegt, dan dòet hij het ook. Met het spreken van het woord licht, ontstáát het licht.
En dat licht, dat is goed, tof, in de ogen van God. Telkens wordt het herhaald: Hij zag en zie – het was zeer goed.
De schepping, dat is Gods project, om het zo maar eens te zeggen. Dat is zijn hoop en droom voor mensen, dat is de geschiedenis die de Eeuwige met ons begint.
‘Scheppen’ is een daad van bevrijding.
Het gaat erom dat er een plek is die niet Niets is, die niet duister is, maar dat er een plaats mag zijn waar het Licht regeert, een plek om te wonen, te leven, lief te hebben. Om anderen te ontmoeten. Om het leven te vieren, de Eeuwige te loven.
De aarde als veilige grond onder je voeten, de hemel als beschermend dak boven je hoofd. Choas die omgesmeed wordt tot kosmos. Iets dat dus telkens ook weer opnieuw moet gebeuren, zoals Ad van Nieuwpoort vorige week in Trouw schreef. Hebben de profeten het niet ook over een wereld die vraagt om een bevrijdend scheppen?
De schepping: dat is Gods geschiedenis met ons. Dat is God die begint te spreken en daar tot op de dag van vandaag mee doorgaat.
Zoals in het prachtige lied dat Jan Wit schreef:
God heeft het eerste woord
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen
Hij spreekt nog altijd voort
6) Bittere raadsels
[“Het bestaande kan niet beschreven, slechts bezongen, niet geconstateerd, slechts gewaardeerd worden” (Van Peursen).]
De schepping is dus goed in en door de blik van God. En dat is dus méér dan de natuur. Maar dat neemt niet weg dat we nog steeds zitten met bittere raadsels. De vraag naar het lijden, de vraag naar het kwaad, naar de zonde, naar de dood… Waar komen die dan vandaan?
De vraag die ook Gijsbert van den Brink heeft. Die dingen kunnen we toch niet zomaar negeren bij deze gedachten over de schepping? Want kanker, watersnood, ziekte en sterven maken toch ook deel uit van ons leven?
Als we voorbij zijn aan de gedachte dat een storm Gods boze adem is, ziekte zijn boodschap en elke tegenslag een beproeving of straf – en ik hoop van harte dat we daaraan voorbij zijn! – wat moeten we dan van deze dingen denken?
Wij zijn niet de eersten die deze vraag stellen. Wij zullen het antwoord ook niet zomaar vinden. We kunnen er misschien alleen maar in verhalende zin, heel voorzichtig, een fractie van een antwoord op kunnen geven…
7) Een cadeau
Een verhaal dat ik, jaren geleden, ook een keer vertelde, en mij nog steeds ontroert. dat mijzelf elke keer ontroert en dat ik vond in een theologisch tijdschrift uit 1962.
Het thema van dit nummer was ‘Het bittere raadsel van de goede schepping’.
Een mooi, moeilijk nummer met negen mooie, moeilijke artikelen over de schepping
van filosofen, theologen, biologen (die ik zeker niet allemaal gelezen heb…) Helemaal aan het eind stond een korte bijdrage van ene A.J. Nijk. Hij beschrijft daar een ontroerende gebeurtenis uit zijn jeugd, als associatie bij ‘het bittere raadsel van de goede schepping’.
“Op een morgen kwam mijn grootvader op bezoek. Het zal misschien marktdag zijn geweest. Hij kwam wel vaker en bracht altijd wat voor ons mee. Het was vreemd als deze ouderwetse man snoepgoed tevoorschijn haalde. Deze morgen bracht hij voor ieder een stuk chocola mee, ruitvormig, met een soort harde, witte noga van binnen en groen zilverpapier er omheen. Toen ik het zilverpapier van mijn stuk had gepeuterd en het doorbrak zat er een worm in. Een made, denk ik, maar dat wist ik toen niet. Een worm. Consternatie. Iedereen moest kijken. Mijn grootvader keek ook, met hulpeloze blauwe ogen en een mond die wat wilde zeggen, naar het mislukte cadeau en dan naar mij en ik keek, naar het onappetijtelijke snoepgoed en dan naar hem en hij was opeens een oude man uit het dorpje waar maar één winkel is met één stuk snoepgoed, dat er zo lang ligt dat er wormen in komen en dan komt hij het halen op rare hoge schoenen en met lachrimpeltjes omdat hij lekkers voor ons mee zal nemen en ik hield opeens zo geweldig veel van hem dat ik zeker wist nooit een mooier cadeau te kunnen krijgen.
Helemaal anders kan het tussen God en mens niet gesteld zijn en àls ik over de goede schepping moet denken, dan zo.” (ds. A.J. Nijk)
Misschien is dat wat met ‘schepping’ bedoeld is. Een stuk chocola, in groen zilverpapier verpakt, ons teder aangereikt. Met een worm erin. Geen worm die daar expres ingestopt is. Geen worm die daar in mòet zitten. Maar een worm die meegereisd is en waar we ons, zo goed en kwaad als het gaat, toe moeten verhouden.
Misschien kunnen we niets anders doen dan die kleine jongen: houden van Hem die ons dit aanreikt en beseffen dat we nooit een mooier cadeau hadden kunnen krijgen….