Preek afscheidsdienst Christien Crouwel


En toch!

PREEK 8 OKTOBER 2017 Protestantse Gemeente NUENEN

Afscheidsdienst van ds. Christien Crouwel

Lezingen: Habakuk 3: 1 tm 7 en 16 tm 19; Lucas 19: 1 tm 10

Voorganger: Ds. Christien Crouwel

 

 

Beste gemeenteleden, parochianen, gasten,

Een paar weken geleden kwam Jaap Kiel me namens ons kerkblad Rond de Kerk interviewen. Het werd een leuk en mooi gesprek, dat in het oktobernummer zal verschijnen.

Zonder nou alles van dit interview al weg te geven, wil ik toch één van Jaaps vragen aanhalen. Omdat die vraag alles te maken heeft met het thema van deze dienst.

Die vraag luidde: ‘Wat zag je als je opdracht hier in Nuenen en hoe heeft dat uitgepakt?’

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we aan het tweede deel van die vraag ‘hoe heeft dat uitgepakt’ niet zijn toegekomen. Want het eerste deel ‘wat zag je als je opdracht’ was al een enorme vraag…

Ik moest er wel even over denken, maar diep in mijn hart kijkend, is wat ik hoopte te bereiken dat mensen ruimte zouden gaan ervaren.

Ruimte om te groeien en hopelijk ook te bloeien in hun geloof. Ruimte om bijbelverhalen weer eens af te stoffen als nieuw te gaan verstaan. Ruimte in het bestaan van alledag. Maar ook ruimte om nieuwe perspectieven te zien, als je omgeven bent door zorgen of verdriet.

Want niemand hoeft opgesloten te zitten in zijn of haar bestaan. Dat, zo vertelde ik Jaap, is voor mij de essentie van het verhaal van de uittocht uit Egypte: Wij, mensen, zijn door God bedoeld voor de ruimte en de vrijheid. Dat is één van de rode draden die door alle bijbelverhalen loopt.

Je moet wel zelf die stap zetten, maar je hoeft daarin niet alleen te zijn. Als pastor wil en wilde ik daarbij behulpzaam zijn. Een eindje meelopen, vragen stellen, luisteren.

En dat heeft weer alles te maken met die twee woordjes die het thema van deze dienst vormen: En toch!

Ook al loop je vast in van alles en nog wat en ben je even de weg kwijt of heb je er een potje van gemaakt, toch zegt God: ‘Jij bent mijn geliefde kind.’ Dat woordje ’toch’ is voor mij heel essentieel. Het is de kortste geloofsbelijdenis die er is!

Als pastor zag en zie ik het nog steeds als mijn opdracht mensen bij die ruimte en dat woordje ’toch!’ te bepalen.

Nou, dat vertelde ik allemaal op die avond in de keuken van de pastorie, want een keuken blijkt altijd weer de beste plek voor goede gesprekken. En zeker de keuken op De Berg…

En nu zitten we hier en hebben die tekst uit Habakuk gehoord. Eén van de zogenaamde ‘kleine profeten’, van wie de meeste van ons niet veel meer weten dan wat ze ooit op catechisatie leerden: ‘Habakuk je broek is stuk’.

Een onbekende profeet, die vermoedelijk ergens rond het jaar 600 voor Christus leefde. In andere tijden dus, en op een heel andere plek dan wij. Maar zo heel anders is de situatie niet. Een belangrijk thema is dit bijbelboek is de klacht over het aanhoudende onrecht en geweld. De profeet wordt gekweld door de vraag hoe het komt dat onschuldige mensen zoveel kwaad kan treffen. Een vraag die tot op de dag van vandaag door miljoenen mensen wordt gesteld.

Ook Habakuk probeert een antwoord te vinden, allereerst bij God. Hij valt direct met de deur in huis: ‘Hoe lang nog, Heer, moet ik om hulp roepen luister u niet, moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen en brengt u geen redding. Waarom toont u mij dit onheil en ziet u zelf de ellende aan?’ Zo klaagt Habakuk God aan met zijn wanhopige vragen, zijn boze vragen, en dat alles vermengd met visioenen van vreemde heersers die met geweld oprukken en dreigen met raketaanvallen, nee, dat laatste staat er niet, maar had er kunnen staan.

Horen en zien vergaan je, in Habakuks boek, tot dan opeens, bijna uit het niets de toon omslaat:

Al zal de vijgenboom niet bloeien,

al zal de wijnstok niets voortbrengen,

al zal de oogst van de olijfboom tegenvallen,

al zal er geen koren op de akkers staan,

al zal er geen schaap meer in de kooien zijn

en geen rund meer binnen de omheining

– toch zal ik juichen voor de Heer,

jubelen voor de God die mij redt.

 

Toch…. Ik zei het al: het is de kortste geloofsbelijdenis die er is. Het is het woordje dat alles omkeert. Het is het krachtigste woord van hoop dat er is. En toch!

Soms vragen mensen wel eens waarom we in onze kerkdiensten eigenlijk nauwelijks meer de geloofsbelijdenis uitspreken: ‘Ik geloof in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde…’ Ik antwoord dan vaak dat we wel degelijk ons geloof belijden, alleen in andere woorden. Als wij aan het begin van de dienst uitspreken dat ‘onze hulp in de naam van de Eeuwige is’ dan zeggen we: En toch! Hoe donker de wereld ook om ons heen is, met welk verdriet, welke pijn of welke zorgen we ook naar de kerk zijn gekomen: ‘En toch! is Onze hulp is in de naam van de Eeuwige’. En na ons gebed om de nood van de wereld, volgt altijd weer een loflied of een danklied. ‘En toch! zal ik juichen voor de Heer…’

En als we de zegen ontvangen is dat het ‘en toch!’ van boven. Dan is het de Eeuwige die zegt: ‘Hoe jouw leven er ook uitziet, toch laat ik over jou mijn aangezicht lichten.’

Dat ‘en toch!’ komen we ook tegen in het verhaal van Zacheüs. Die rijke inspecteur der belastingen uit Jericho, die de halve stad tegen zich in het harnas had gejaagd vanwege zijn malafide afperspraktijken. Zo’n man waar eigenlijk niemand iets mee te maken wil hebben. En die zelf ook wel wist dat hij zich beter niet al te veel in het openbaar moest vertonen. Maar als hij hoort dat Jezus in Jericho is, kan hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en klimt in een vijgenboom. Want die grote vijgenbladeren, dat weten we sinds Genesis, zijn heel geschikt om van alles achter te verbergen.

Maar zoals de Eeuwige ooit dwars door alle vijgenbladeren heenkeek toen hij Adam vroeg: ‘Mens, waar ben je?’ zo kijkt ook Jezus dwars door de schaamte van Zacheüs heen en noemt hem bij zijn naam: ‘Kom naar beneden, Zacheüs, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’

Wie? Wat? Bij mij?

Ja, bij jou Zacheüs. Met je slechte geweten, met je minachting voor de armen, verstopt achter die vijgebladeren. Want toch!… Toch bent ook jij een zoon van Abraham. Bij jou wil ik te gast zijn, jouw verhaal wil ik horen.

Beste mensen,

Misschien zijn deze twee verhalen wel de beste illustratie voor mijn besluit om drugspastor te worden in Amsterdam. Omdat ik geloof in dat ’toch!’ van Habakuk. En geloof in het ’toch’ Jezus. Omdat ook ik wil geloven dat ieder mens de moeite waard is. In wat voor puinhoop hij of zij zich ook bevindt. Door eigen toedoen, door andermans toedoen, of door welk toedoen dan ook….

Om gewoon maar aan te kloppen op al die deuren van al die verslaafden en al die andere mensen aan de rand van de samenleving en te vragen om even hun gast te mogen zijn.

En ik kan u verzekeren: in de afgelopen twee weken heb ik gemerkt hoe welkom je kunt zijn. Hoe graag mensen hun verhaal vertellen als je gewoon maar gaat zitten om te luisteren. En hoe bijzonder het is als iemand achter zijn schaamte of schuld tevoorschijn durft te komen. Want daar gaat het om: dat ieder mens het verlangen heeft gezien te worden. En de mensen waar anderen met een boog omheen lopen misschien nog wel het meest.

Dat betekent niet dat ik onze gemeente hier in Nuenen niet zal missen… Want wat hebben we veel met elkaar meegemaakt deze afgelopen acht jaar! We hebben met elkaar gelachen en het leven gevierd. We hebben ook samen gehuild als we afscheid van iemand moesten nemen en op andere momenten dat het leven zwaar en rauw was. We hebben gezongen en gebeden, we hebben bijbelverhalen binnenstebuiten gekeerd, we hebben films gekeken, bijzondere sprekers ontvangen, we hebben vergaderd (veel te veel…), we hebben discussies gevoerd, soms op het scherp van de snede, we hebben plannen gemaakt en onze dromen gedroomd. We hebben ons geoefend in geloof, hoop en liefde.

Soms liep het zoals we hoopten, soms weer heel anders… Maar hoe het ook liep, al die tijd liepen we niet alleen. Want al merkten we het niet altijd, of waren we te druk bezig om het te merken, tòch werden we al die jaren begeleid door Gods niet aflatende trouw en barmhartigheid.

En zo zal het blijven! In al onze dromen voor onszelf, voor onze dierbaren, voor onze gemeente of parochie, voor onze wereld mag vast staan als een huis dat we niet alleen zijn. Dat deze God een God is die onder ons zijn tenten wil opslaan. Die onder ons wil wonen en, ondanks de puinhoop die we er vaak van maken, bij ons te gast wil zijn. Die ons vraagt naar onze verhalen. Die ons ziet en aanziet, en ons onvermogen voor lief neemt. Zo komt hij steeds met stille overmacht… Want toch….!

 

Amen